Kinderen met een groeistoornis hebben relatief vaak te maken met negatief gedrag van anderen, zowel kinderen als volwassenen: aanstaren, uitschelden, pesten en onderschat worden. Hoe kan uw kind hier mee omgaan?
Kinderen met een groeistoornis krijgen nogal eens te maken met negatief gedrag van anderen. Ze worden aangestaard, onderschat en soms ook gepest en uitgescholden. Niet alle kinderen kunnen hier even goed mee omgaan. Daardoor kunnen soms psychische of sociale problemen ontstaan, zoals angst, depressie en eenzaamheid. De meeste kinderen blijken echter goed te functioneren. Ouders en andere voor het kind belangrijke volwassenen spelen in dit opzicht een belangrijke rol. In de puberteit zijn kinderen met een groeistoornis het meest kwetsbaar voor het ontwikkelen van psychosociale problemen.
Reacties van de omgeving
Veel kinderen met een kleine lengte zeggen dat ze door andere mensen wel eens op een vervelende manier zijn behandeld.
- Op straat werden ze aangestaard en nagewezen.
- Door andere kinderen werden ze uitgescholden (‘kabouter’, ‘lilliputter’ enzovoort).
- Door andere kinderen werden ze gepest.
- Door volwassenen werden ze onderschat en als jonger behandeld.
Deze reacties zijn niet altijd negatief bedoeld. Ouders kunnen bijvoorbeeld de neiging hebben hun kind met een groeistoornis in bescherming te nemen. Zij doen dat natuurlijk met de beste bedoelingen. Maar het kind merkt op dat het niet dezelfde vrijheden heeft als leeftijdgenoten. Het kind wordt behandeld alsof het jonger is. Voor een kind kan dat heel frustrerend zijn.
“Onze dochter wordt niet gepest. Integendeel zelfs, ze wordt op handen gedragen door haar klasgenoten. Ze zijn de hele dag voor haar in de weer en nemen haar allerlei taken uit handen. Dat komt allemaal heel vriendelijk over, en het is vast ook goedbedoeld, maar toch heb ik er geen prettig gevoel bij. Het is net of ze haar niet als een mens beschouwen, maar als… ja, als een soort grote knuffel of pop of zo. In het begin hadden ze ook de neiging om haar op te tillen, maar dat wil ze gelukkig zelf niet meer. Laatst zat ik een beetje op internet te surfen, en toen viel mijn oog op het woord ‘mascotte-syndroom’. Ik had de beschrijving nog niet eens gelezen, maar ik wist meteen dat dit het goede woord was. Ze zien haar als een mascotte. Dus eigenlijk wordt ze niet voor vol aangezien.”
Omgaan met vervelend gedrag
Ieder kind ontwikkelt een eigen strategie om met negatief gedrag om te gaan. Die strategie hangt vaak samen met de persoonlijkheid van het kind. Een introvert kind zal bijvoorbeeld geneigd zijn zich in zichzelf terug te trekken, een extravert kind kan gaan schelden of slaan.
Niet alle strategieën werken even goed. Soms komt het kind door het eigen gedrag in de problemen. Er zijn bijvoorbeeld kinderen die zich afzonderen en daardoor geïsoleerd raken. Het kind kan zich daardoor eenzaam voelen en somber of zelfs depressief worden. Ook zijn er kinderen die slaan, schoppen en bijten of terugpesten. Met dit agressieve gedrag maakt het kind geen vrienden, en wordt het wellicht nog vaker het mikpunt van pesterijen.
Kinderen die goed kunnen uitleggen wat er met ze aan de hand is, hebben minder problemen. Natuurlijk is hierbij ook belangrijk hoe ouders omgaan met de kleine lengte van hun kind. Zij zijn immers steunpilaar en voorbeeld voor hun kind. Lukt het om het contact en de opvoeding niet te veel te laten beïnvloeden door de lengte? Hoe gaan ze om met vervelende ervaringen van hun kind? Verderop kunt u hier meer over lezen.
Niet iedereen heeft problemen
Voor kinderen is het vaak moeilijk om ‘anders’ te zijn. Daarom zijn artsen er heel lang van uitgegaan dat de meeste kinderen met een groeistoornis psychische problemen krijgen. Kinderen met een groeistoornis zijn immers anders: ze zijn kleiner en hebben vaak ook nog andere lichamelijke kenmerken.
Uit een aantal recente onderzoeken komt een wat genuanceerder beeld naar voren. Veel kinderen zeggen dat ze er niet zo mee zitten dat ze klein zijn. Een enkeling vergeet het zelfs wel eens: “Pas als iemand op straat naar me kijkt, denk ik: ‘O ja, ik ben klein.’” Er zijn kinderen die zelfs helemaal geen of weinig negatieve ervaringen zeggen te hebben. Ze zijn bijvoorbeeld nooit gepest of uitgescholden. Het aantal kinderen dat daadwerkelijk psychische problemen heeft, blijkt erg mee te vallen.
Wanneer ontstaan er problemen?
Artsen en psychologen proberen nu uit te zoeken waarom sommige kinderen met een groeistoornis wel psychische problemen krijgen, en andere kinderen juist niet. Het lijkt erop dat kinderen hun kleine lengte met name als een probleem gaan zien als andere mensen dat ook doen. Uiteraard spelen ook de ouders in dit opzicht een belangrijke rol. De kans op problemen wordt groter als:
- het kind gepest wordt.
- het kind door de omgeving (binnen het gezin of elders) als jonger wordt behandeld.
- het kind het gevoel heeft dat het sterk afhankelijk is van anderen (bijvoorbeeld in de opvoeding).
- het kind niet goed kan omgaan met het vervelende gedrag van anderen.
Deze risicofactoren vergroten de kans dat het kind de kleine lengte zelf als een probleem gaat ervaren. Het kind is dan ontevreden met de kleine lengte. En een ontevreden gevoel vormt een goede voedingsbodem voor problemen. Verder veroorzaken psychische problemen vaak ook problemen in de omgang met andere mensen.
Hulpverleners gebruiken ook wel de term psychosociale problemen om aan te geven dat er sprake is van psychische problemen of problemen in het omgaan met anderen.
Meer bij jongens
Jongens hebben vaker psychosociale problemen dan meisjes. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de sociale omgeving. Jongens ‘horen’ groot en stoer te zijn. Een man ‘moet’ langer zijn dan zijn vrouw.
Als een meisje klein van stuk is, vinden mensen dat eerder ‘schattig’ of ‘vrouwelijk’. Het lijkt sociaal meer geaccepteerd te zijn.
Vooral in de puberteit
Als er problemen ontstaan, gebeurt dit meestal aan het begin van de puberteit. Ook dat heeft waarschijnlijk te maken met de sociale omgeving. Pubers zijn nu eenmaal erg bezig met de vraag wat anderen van hen vinden. Ook zijn ze erg bezig met hun uiterlijk. Een kind met een groeistoornis kan het dan ineens als een probleem gaan zien dat het kleiner is dan anderen.
Juist in deze periode wordt het lengteverschil ook nog groter. De meeste kinderen schieten de hoogte in, het kind met de groeistoornis blijft achter. De kans dat een kind niet goed kan meekomen met leeftijdgenoten wordt daardoor groter. Voor een is het bijvoorbeeld moeilijker om mee te doen op het sportveld, omdat er het gevaar is van ellebogen in het gezicht. In de disco is het lastig communiceren met leeftijdgenoten: in een rumoerige omgeving waar oogcontact belangrijk is, bevindt het kind zich niet op gelijke gezichtshoogte.
Juist in de puberteit is de kans dus groter dat het kind onbedoeld wordt genegeerd. Het kind constateert dat het buiten de boot valt, dat het niet kan meekomen met leeftijdgenoten – en dat nare gevoel kan weer leiden tot psychische problemen.
Hieronder vindt u nog meer voorbeelden van zaken die ook kunnen meespelen in de puberteit. Het zijn slechts voorbeelden – iedereen heeft zo zijn of haar eigen ervaringen.
- Pubers ontplooien nieuwe activiteiten, zoals uitgaan en seks. Een kind met een groeistoornis kan hier niet altijd aan meedoen. Uitgaan kan bijvoorbeeld lichamelijk te inspannend zijn. Of: het kind wordt te jong ingeschat en wordt daarom niet toegelaten tot een discotheek of club.
- In de puberteit worden kinderen steeds onafhankelijker. Ze maken zich los van hun ouders en andere verzorgers. Voor kinderen met een groeistoornis is dat moeilijker. Omdat een kleine lengte tot allerlei praktische problemen kan leiden, blijft het kind in een afhankelijke positie. Bijvoorbeeld: sommige kinderen kunnen niet zelf naar school komen, maar zijn afhankelijk van speciaal gehandicaptenvervoer.
- Het kind maakt de overstap van basisschool naar middelbare school. De basisschool biedt meestal een kleinschalige, veilige omgeving. De middelbare school is vaak groter en onpersoonlijker. In zo’n omgeving is ook meer kans op pesterijen.
- In deze periode gaan kinderen nadenken over de toekomst: baan, relatie enzovoort. De kleine lengte vormt soms een belemmering bij het realiseren van bepaalde wensen.
“Meisjes vinden me een leuke, aardige jongen. Meer niet. Ze lijken zich niet te realiseren dat ik dezelfde verlangens heb als andere jongens. Het voordeel is dat ik heel makkelijk in contact kom met meisjes. Ze zien me niet als een bedreiging. Het nadeel is dat er verder niks gebeurt… ik denk niet dat er een meisje is dat met mij wil zoenen of zo… of dat haar dagboek volschrijft met gedichten over mij. En zelf durf ik geen initiatief te nemen, ik ben veel te bang dat ze me uitlachen.”
Taak van de ouders
Als ouder kunt u proberen psychosociale problemen te voorkómen. Natuurlijk hebt u niet alles in de hand, maar u hebt zeker invloed op het gevoelsleven van uw kind. U kunt uw kind helpen zich te wapenen tegen de risicofactoren.
- Zorg ervoor dat uw kind met zelfvertrouwen in het leven staat. Dit maakt uw kind minder kwetsbaar. Het kan beter omgaan met negatief gedrag van anderen.
- Moedig uw kind aan om zichzelf te ontwikkelen.
- Leg aan anderen uit wat er met uw kind aan de hand is. Hiermee kunt u negatief gedrag van anderen voorkómen.
- Grijp direct in als u merkt dat uw kind gepest wordt.
Verderop vindt u hierover meer informatie.
Wees realistisch
Probeer te accepteren dat u niet álles in de hand hebt. U kunt uw kind niet álle nare ervaringen besparen. Denk bijvoorbeeld aan de eerder beschreven situatie in de discotheek. Uw kind bevindt zich in een rumoerige omgeving, kan niet goed communiceren omdat het zich niet op gelijke gezichtshoogte bevindt, loopt het gevaar een elleboogstoot in het gezicht te krijgen…
“Zijn eerste schoolfeest… pfff, ik weet het nog goed. Ik geloof dat ik nog zenuwachtiger was dan hij. Het liefst had ik de hele avond naast hem gezeten en zijn hand vastgehouden. Maar ja, je moet je kinderen loslaten, hè? Dus ik deed precies wat er nu eenmaal van een moeder wordt verwacht. Ik bewonderde zijn outfit en zei dat hij geen gekke dingen moest doen. Op het afgesproken tijdstip kwam ik hem halen met de auto: ik wachtte natuurlijk buiten, want ik mocht onder geen beding naar binnen. Ik schrok me wild toen hij naar buiten kwam met een grote bebloede zakdoek voor zijn gezicht. Had hij op de dansvloer een elleboogstoot in zijn gezicht gekregen… Gevolg: een bloedneus, z’n nieuwe shirt geruïneerd, zelfvertrouwen geschaad…”
Dit is een situatie waar u weinig aan kunt veranderen. Het is nu eenmaal een feit dat uw kind in deze situatie niet goed kan meedoen met zijn of haar leeftijdgenoten. En dat valt die leeftijdgenoten niet te verwijten.
Wat u wél kunt doen, is uw kind helpen dit feit te accepteren. De kans dat u kind goed om kan gaan met zo’n nare ervaring is groter als uw kind een positief zelfbeeld heeft.
Zoek tijdig hulp
Zoek tijdig hulp als u denkt dat uw kind psychosociale problemen heeft. Praat erover met uw kind en uw arts. Misschien kan de arts u doorverwijzen naar een (medisch) psycholoog of een psychotherapeut die ervaring heeft met kinderen. Houd er rekening mee dat er bij sommige instanties lange wachtlijsten zijn.
Niet iedereen staat open voor psychische hulp. Het is natuurlijk mogelijk dat uw kind er weinig voor voelt. Zeker pubers zullen geneigd zijn een psycholoog te zien als een ‘bemoeial’. Wellicht kunt u uw kind motiveren door een realistisch beeld te schetsen van een behandeling. Laat u goed voorlichten en leg vervolgens aan uw kind uit wat het kan en mag verwachten. Als uw kind wél in therapie gaat, is het in ieder geval belangrijk dat het ‘klikt’ met een therapeut.
“Mijn moeder zei laatst dat ik maar in therapie moest gaan. Ze denkt zeker dat ik gek ben! En wat moet zo’n therapeut mij nou vertellen? Die weet toch niet hoe het is om klein te zijn?”
Ook voor ú
Natuurlijk kunt u zelf ook steun zoeken bij een psycholoog. Bijvoorbeeld als u niet goed weet hoe u het beste met uw kind kunt omgaan en als u wel wat hulp bij de opvoeding kunt gebruiken.
Meer informatie
Algemene informatie over psychosociale problemen is verkrijgbaar bij het Fonds Psychische Gezondheid (www.psychischegezondheid.nl/psychowijzer).