Standaard onderzoek

Op het consultatiebureau en bij de schoolarts of schoolverpleegkundige wordt uw kind gemeten en gewogen. De arts beoordeelt of uw kind goed groeit. Hij of zij doet dit met behulp van het groeidiagram. Daarnaast volgt de schoolarts of schoolverpleegkundige het verloop van de puberteit bij uw kind.

Regelmatige controle

IS_073.jpgAls uw kind niet goed groeit, zal dit meestal als eerste opgemerkt worden op het consultatiebureau of door de schoolarts. Vrijwel ieder kind in Nederland brengt regelmatig een bezoek aan het consultatiebureau of – vanaf het vierde jaar –gemiddeld drie keer per schoolgaande periode een bezoek aan de schoolarts of schoolverpleegkundige. Kinderen worden er onder meer gemeten en gewogen.

Het consultatiebureau en de schoolarts vormen samen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Het meten wordt meestal door een verpleegkundige of doktersassistente gedaan. Een arts beoordeelt de lengte en beslist of een kind moet worden doorverwezen.

Het meten

Een kind wordt gemeten terwijl het met blote voeten tegen de muur staat. Hakken, billen, schouders en achterhoofd raken de muur. Het meten gebeurt met behulp van een stadiometer: een ‘meetplank’ die aan de muur is bevestigd, waarvan de hoofdplank beweegbaar is. De lengte wordt boven het hoofd afgemeten. Jeugdartsen maken ook wel gebruik van de microtoise: een meetlint dat aan de muur is bevestigd. Kinderen die nog niet goed kunnen staan worden liggend gemeten.

Dit standaard onderzoek vergroot de kans dat tijdig wordt ontdekt dat uw kind niet goed groeit. Verder onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van de achterblijvende groei. Daarvoor wordt u doorverwezen naar uw huisarts of naar een kinderarts. Als u zélf denkt dat uw kind niet goed groeit, kunt u natuurlijk ook direct naar het consultatiebureau of de schoolarts gaan. Zij beschikken namelijk al over eerdere groeigegevens van uw kind.

Voordeel

Een groeistoornis kan door dit standaard onderzoek al in een vroeg stadium worden ontdekt. Dat is een voordeel: hoe eerder een groeistoornis wordt ontdekt, hoe eerder deze kan worden behandeld. En hoe eerder de behandeling start, hoe meer effect deze heeft.

Met behandeling bedoelen we hier niet alleen een behandeling met medicijnen, maar ook: steun, voorlichting en begeleiding.

Wat is normaal?

Maar: hoe weet de arts nu hoe groot uw kind moet zijn? Er zijn toch grote en kleine mensen? Wanneer is een kind ‘gewoon’ klein en wanneer is een kind ‘te’ klein? Hoe bepaalt een arts die grens?

Beoordelen lengte

Het beoordelen van de lengte is inderdaad een lastige zaak. Wat voor de een klein is, is voor de ander een heel normale lengte. De arts moet onder meer rekening houden met de afkomst van een kind: Turkse kinderen zijn bijvoorbeeld kleiner dan Nederlandse kinderen. Ook genetische factoren spelen een rol: kleine ouders krijgen kleine kinderen.

Daar komt nog eens bij dat ieder kind zich op zijn eigen, unieke manier ontwikkelt. Er zijn tal van zaken die de groei kunnen beïnvloeden: voeding, ziekte, start en duur van de puberteit enzovoort.

Bovendien leveren de bezoekjes aan het consultatiebureau of schoolarts een momentopname op. Groei is immers een voortgaand proces. Een kind dat het ene jaar nog aan de kleine kant is, heeft die achterstand het volgende jaar misschien weer ingehaald.

Belangrijke begrippen

Bij het beoordelen van de lengte hanteert de arts de volgende begrippen:

- groeidiagram
- streeflengte
- puberteitskenmerken

Deze begrippen kunt u zien als een soort hulpmiddelen waarmee de arts redelijk snel kan beoordelen of uw kind zich goed ontwikkelt. Ook als uw kind wordt doorverwezen, blijven deze begrippen een rol spelen. Daarom volgt hieronder een uitleg van deze begrippen. Daarna krijgt u informatie over het doorverwijzen en het vervolgonderzoek.