Een kind dat niet goed groeit, wordt doorverwezen. Maar wanneer groeit een kind niet goed? Daarover zijn duidelijke afspraken gemaakt door artsen. De afspraken zijn vastgelegd, zodat iedereen ze kan inzien.
Afspraken met artsen
Wanneer wordt een kind nu doorverwezen? Daarover hebben beroepsorganisaties van artsen onderling een aantal afspraken gemaakt. De afspraken zijn in 1997 vastgelegd in een zogenaamde consensus (=overeenstemming). De consensus helpt artsen om groeistoornissen tijdig op te sporen. Zo kan ook tijdig met een behandeling worden gestart.
De consensus moet ook voorkomen dat kinderen onnodig worden belast met onderzoek. De laatste jaren is gebleken dat de consensus op dit punt niet goed werkt: de consensus leidt tot te veel onnodige verwijzingen. Daarom heeft het RIVM/Centrum Jeugdgezondheid ter aanvulling de richtlijn Signalering van en verwijscriteria bij kleine lichaamslengte opgesteld. Hieronder noemen we deze criteria. Let wel: het zijn richtlijnen, en geen voorschriften. Natuurlijk zijn er ook situaties denkbaar waarin een kind niet binnen de richtlijnen valt, maar toch wordt doorverwezen. Meer informatie vindt u op de website van TNO: www.tno.nl/groei.
Afhankelijk van leeftijd
In de verwijscriteria wordt rekening gehouden met de leeftijd van de kinderen. Bij kinderen die jonger zijn dan 3 jaar is het moeilijker om afwijkingen in de groei vast te stellen dan bij oudere kinderen. Bij jonge kinderen kan de groeicurve nog flink afbuigen, omdat zij ‘hun groeikanaal opzoeken’.
Bij kinderen die te klein geboren zijn (SGA) is vaak sprake van inhaalgroei: zij groeien binnen twee jaar alsnog naar een normale lengte. Bij ongeveer vijftien procent treedt geen inhaalgroei op.
Vanaf driejarige leeftijd tot het begin van de puberteit zijn verwijscriteria onder meer: een extreem kleine lengte, afbuigende lengtegroei en tekenen van een secundaire oorzaak van de groeistoornis. Als u meer wilt weten over de precieze criteria voor doorverwijzing, vindt u hieronder een overzicht.
Vanaf de geboorte tot de derde verjaardag
De volgende kinderen worden doorverwezen:
- Kinderen met een extreem kleine lengte (minder dan -3 SDS) met een geboortegewicht van 2500 gram of meer.
- Kinderen met een zeer kleine lengte (minder dan -2,5 SDS) worden eerst één of meerdere keren opnieuw gemeten – op z’n vroegst na zes maanden maar in ieder geval binnen het jaar. Als de lengte bij de herhaalmetingen nog steeds minder dan -2,5 SDS is en het geboortegewicht is 2500 gram of meer, wordt het kind alsnog doorverwezen.
- Kinderen met lichamelijke kenmerken of klachten die een aanwijzing kunnen zijn voor een primaire of secundaire groeistoornis.
Van de derde tot de tiende verjaardag
De volgende kinderen worden doorverwezen:
- Kinderen met een zeer kleine lengte (minder dan -2,5 SDS).
- Kinderen met een kleine lengte (minder dan -2 SDS) die ook aan ten minste een van de volgende punten voldoen:
- Het kind heeft SGA en het geboortegewicht en/of de lengte-SDS is minder dan -2 voor zwangerschapsduur
- De huidige lengte-SDS ligt meer dan 2 SDA beneden de streeflengte
- Er is sprake van een afbuigende groeicurve van meer dan 1 SDS (dat wil zeggen: de lengte ligt meer dan 1 SDS lager dan bij de vorige meting. Wanneer de laatste meting verricht is, is daarbij niet van belang.)
- Kinderen met lichamelijke kenmerken of klachten die een aanwijzing kunnen zijn voor een primaire of secundaire groeistoornis.
Na de tiende verjaardag
Vanaf de tiende verjaardag kan de puberteitsontwikkeling een rol gaan spelen in de groei van uw kind. In deze periode zijn er erg veel verschillen tussen kinderen onderling. Ook is het mogelijk dat de persoonlijke groeicurve afbuigt – zonder dat er reden is tot paniek.
De richtlijn bevat geen verwijscriteria voor deze periode. Op het moment dat het de JGZ-richtlijn werd gemaakt, waren nog onvoldoende gegevens beschikbaar. De arts kijkt in deze periode naar de persoonlijke groei en ontwikkeling van uw kind.
Puberteitsontwikkeling
Als uw kind erg vroeg of erg laat in de puberteit komt, kan dit ook een reden zijn om uw kind door te verwijzen.
- Vroege puberteit (pubertas praecox). Het gaat om meisjes die voor hun achtste en jongens die voor hun negende puberteitskenmerken hebben (minimaal M2 of G2).
- Late puberteit (pubertas tarda). Het gaat om jongens vanaf 14 jaar en om meisjes vanaf 13 jaar die stadium G2 of stadium M2 van de puberteitsontwikkeling nog niet hebben bereikt.